Autobiografie Hubert Gulickx Next (right).

-9-

Op den duur viel het allemaal mee en toen in februari 1956 Nederland door een koudegolf werd getroffen was het maar goed dat ik onder het habijt nog een warme trui kon aantrekken. Wat ik nimmer vergeet is het eerste kerstfeest in het klooster van Huissen. Thuis had ik nooit de eerste kerstdag gevierd omdat wij moesten werken in de bakkerij en brood en gebak bezorgen. We gingen vlug naar de drie voorgeschreven missen, liefst de kortdurende en daarna was het werken. Voor het eerst kon ik ongestoord en feestelijk kerstvieren op de eerste kerstdag. Thuis hadden we pas op de tweede kerstdag rust. Dat schreef ik naar huis als een top-ervaring. Mijn broers die wel hadden moeten werken op eerste kerstdag zullen bij het lezen van die brief wel gezegd hebben: "Zie je wel dat hij naar het klooster is gegaan om het werk in de bakkerij te ontvluchten." In januari 1956 ontving ik een geboortekaartje. Mijn oudste broer die zes zonen had, was verblijd met de geboorte van een dochtertje, Ceciel. Ik vermeid dat omdat de familie die heuglijke gebeurtenis voor mij verborgen had gehouden omdat ik in het klooster zou gaan. Dat vijfde hoofdstuk over seksualiteit en huwelijk is het schrijven waard. De zomer van 1956 was koud en nat. De novicen mochten toch naar het zwembad in Huissen. Dat was van twaalf tot een voor ons gereserveerd. Het zwemwater werd door ons gewijd. Ik vertel dat omdat ik niet kon zwemmen en dat ook nooit geleerd heb. In mijn jeugd werd het zwemmen niet aangemoedigd. Toen op de lijst van mijn kloosterlijke uitzet een zwempak voorkwam vond ik dat vreemd. Ik dacht dat novicen zeker niet zouden mogen zwemmen. Ik ging toen verschillende winkels af om een zwempak te kopen dat zowel een bovenstuk als een broek had. Omdat volgens de verkopers die ouderwetse zwempakken niet meer gemaakt werden heb ik een zwembroek gekocht. In Huissen heb ik die voor het eerst gedragen maar het zwemmen heb ik niet geleerd. Toen pater Biezeno vertelde dat hij veel had moeten praten om van de provinciaal toestemming te krijgen voor het zwemmen van de novicen was ik misschien de enige die dat goed kon begrijpen. De oude Gulickx stamt nog uit een zeer kuis tijdperk. Het noviciaatjaar liep onder toenemende druk naar zijn verlossende einde. Ik moest als deken alle mogelijkheden aangrijpen om wat opwekkends te vinden en daarvoor toestemming te krijgen van de novicemeester. Zo kwam ik in de laatste maand bij pater Biezeno met de vraag of wij koffie mochten gebruiken in de voormiddag. Hij keek verwonderd en zei: "Maar er is toch geen feest We kregen alleen koffie op feestdagen die in de kerkelijke kalender dubbel telden, totum duplex heet dat in liturgische taal. "Och," antwoordde ik, "we moeten toch al zo veel missen." Met die opmerking sleepte ik een bakje troost uit het dovende vuur van onze noviciaatijver. De nieuwe lichting novicen kwam op 8 september 1956 binnen. Onder hen was een opmerkelijk figuur, André Dekker. Hij was ook een late roeping, had in Amsterdam Frans gestudeerd en daarna in Parijs filosofie. Hij was het type van een verstrooide professor, stak in kennis met kop en schouders boven ons allen uit en daarbij bleef hij eenvoudig genoeg om ons de tijd te gaven wat van zijn inzichten over Hegel en Marx van hem over te nemen. In Zwolle zou hij veel invloed krijgen op ons politieke denken. Op 18 september 1956 deed ik mijn eerste kleine professie. Twee medenovicen hadden ons verlaten zodat wij met 19 frater-studenten naar Zwolle gingen per bus om daar drie jaar filosofie te gaan studeren. Na het isolement van het noviciaat in Huissen was het zalig om in Zwolle te gaan studeren. Met een zestigtal studenten woonden wij op het gele convent, zoals dat genoemd werd. In tegenstelling tot Huissen was er in Zwolle een druk bezochte kerk waarin wij, vanuit het koor, de liturgische diensten ondersteunden met onze zangkracht. Met nadruk zeg ik "zangkracht" want ik had een flinke stem en kon heel hoog zingen. Maar ik kon geen wijs houden en daarom had ik ondersteuning van het koor nodig. Als de medetenoren mij naar de hoogste notenbalken tilden, dan kon ik de nog hogere ballen, zoals ik die noemde, meepakken. Hoewel ik niet muzikaal ben moest ik altijd in het koor meezingen. Tot het selecte gezelschap van de "allelujameisjes" - de voorzangers in het koor van de gregoriaanse gezangen - ben ik nooit doorgedrongen. Een week voor kerstmis 1956 kreeg ik een brief van mijn broers met het bericht dat mijn vader ziek was. Met die brief ging ik naar onze magister pater Bronkhorst. Ik zei hem dat ik naar Baarle-Hertog

Pater

Hubert Gulickx

†13 -08-2004


Een Dominicaan

tussen het

Bronsgroen

Eikenhout


autobiografie hubert gulickx-03.